Toscane

Toscane, een van de aantrekkelijkste gebieden van Italië!

Vrijwel geen enkele andere streek van deze omvang biedt zo veel en zo verschillende attracties. Hier wachten de bezoeker middeleeuwse plaatsjes met nauwe steegjes, bevallige pleinen, statige stadhuizen, kerken en niet in de laatste plaats het harmonieuze landschap.

Kenmerkend voor het landschap van Toscane zijn de uitgestrekte gebieden met licht glooiende heuvels. De Chianti-streek tussen Florence en Siena en de omgeving van San Gimignano komen het meeste overeen met de beelden die iedereen eer van heeft: wijnstokken en olijfboomgaarden die de zachte heuvelruggen bedekken, rijen cipressen markeren de wegen, boerderijen staan schilderachtig in het land. In mei en juni vertonen klaproos en brem hun felle kleurenpracht.

Ten zuiden van Siena verandert dit beeld. Hier bepaalt de vulkaankegel van Monte Amiata de omgeving. De bizar gevormde, schaars begroeide leemheuvels van Le crete strekken zich over vele kilometers uit en roepen een imposante sfeer van eenzaamheid en ruimte op.

Weer geheel andere landschappen zijn te vinden in de Apennijnen, maar ook in de Colline Metallifere ten zuidwesten van Siena. In dit beboste middelgebergte domineren donkere, minder mediterrane tinten. In de marmerbergen van de Apuaanse Alpen overheersen daartegen rotswanden en gekartelde bergtoppen, waardoor je je haast in de Dolomieten
waant.

Weelderige vegetatie en een milder klimaat kenmerken het kustgebied; een overvloed van planten gedijt in de Macchia, het subtropische kreupelhout met zijn krachtige kruidengeur.

Onuitputtelijk is ook de rijkdom van de Toscaanse kunst. Al 2500 jaar geleden bestond in Toscane een hoogstaande cultuur. De geheimzinnige grafsteden herinneren ons aan deze wereld der Etrusken. Naar hen – in het Toscaans tusci geheten – is Toscane genoemd. De overgebleven getuigenissen van deze cultuur zijn te bezichtigen in dodensteden en musea, alsook in het grote archeologische museum in Florence.

Na de Etrusken kwamen de Romeinen. Zij lieten theaters en tempels achter, bijvoorbeeld in Fiesole en Volterra.

De grote bloeitijden van de Toscaanse cultuur waren echter de Middeleeuwen en de Renaissance. Van de 11e tot de 16e eeuw was de streek een van de voornaamste handels- en geldcentra van Europa. Toscaanse kooplieden handelden in stoffen en kruiden, hout en bont, juwelen en kleurstoffen. Ze bezaten nederzettingen in Syrië en Egypte, in Tunesië en Turkije. Het Florentijnse geld vormde een internationale munteenheid zoals tegenwoordig de dollar. De geldhandel ontwikkelde zich; uit deze tijd stammen veel termen uit het bankwezen die nu nog gebruikelijk zijn en niet toevallig een Italiaanse herkomt hebben; krediet, conto, deposito en incasso – om er slechts enkele te noemen.